bron: G.J.E. Rutten, http://www.gjerutten.nl/
Achtergrond vraag: wat is kennis?
Wat is kennis? Deze vraag houdt de filosofie al bezig sinds de antieke tijd. Veel filosofen hebben sindsdien een definitie van het begrip kennis proberen te ontwikkelen. Een traditionele conceptie van kennis die nog altijd door veel filosofen wordt aangehangen betreft de ‘justified true belief’ opvatting van kennis.
Traditionele kennisopvatting
- Een subject S kent propositie P dan en slechts dan als a. S een rechtvaardiging heeft voor P b. P waar is c. S gelooft dat P waar is
- Kennis is ‘justified true belief’ (JTB)
Drie problemen voor de JTB definitie
- Het Gettier probleem
- Het loterij probleem
- Het probleem van het scepticisme
1) Het Gettier probleem
Stel dat subject S even verderop op een heuvel een sterk op een schaap lijkende rots ziet en daardoor gelooft dat er op die heuvel een schaap staat. Neem ook aan dat er vlak achter genoemd rotsblok op die heuvel echt een schaap staat. Dit schaap is voor subject S echter niet zichtbaar. S neemt slechts de sterk op een schaap lijkende rots waar die hij vervolgens ten onrechte voor een schaap aanziet. In dit geval is aan alle traditionele condities voor het bezitten van kennis voldaan. S geloof dat er op genoemde heuvel een schaap staat is waar en bovendien bezit S een voldoende rechtvaardiging voor dit geloof. Toch vergist S zich. S ziet een rotsblok voor een schaap aan. Het is daarom onaanvaardbaar om kennis aan S toe te schrijven van het feit dat er op de heuvel een schaap staat. De traditionele opvatting van kennis voldoet hier niet omdat hier ten onrechte kennis aan S toegeschreven wordt terwijl toch aan alle drie genoemde condities wordt voldaan.
2) Het loterij probleem
Stel dat S meedoet aan een eerlijke grootschalige loterij waarbij maar één winnend lot zal worden getrokken uit vele miljoenen loten. Neem bovendien aan dat de trekking heeft plaatsgevonden en dat het lot van S niet het winnende lot is, maar dat S dit nog niet uit de krant heb vernomen. Stel bovendien dat S gelooft dat hij de loterij niet zal winnen. Aan alle traditionele condities voor het bezitten van kennis is dus voldaan. Het geloof van S dat hij of zij de loterij verliest is waar en voldoende gerechtvaardigd. S beschikt immers over een sterk waarschijnlijkheids- argument. De kans dat juist het lot van S het winnende lot zal zijn is gegeven het enorm grote aantal loten extreem klein. Toch is het onmiskenbaar zo dat S niet weet dat hij of zij de loterij verloren heeft. De kennis dat S de loterij verliest bezit S pas zodra S in de krant heeft vernomen dat zijn of haar lot niet het winnende lot is. Uit de traditionele kennisopvatting volgt dus ten onrechte dat S weet dat hij of zij de loterij verliest. De traditionele opvatting voldoet hier niet.
3) Het probleem van het scepticisme
Kennis van een propositie P is gebaseerd op bewijsmateriaal voor P. Het bewijsmateriaal voor P elimineert echter nooit alle mogelijkheden waarvoor niet-P geldt. Voor elke denkbare propositie P zijn er altijd, desnoods zeer vergezochte en onwaarschijnlijke, mogelijkheden denkbaar die niet door het bewijsmateriaal worden geëlimineerd en waarvoor P niet geldt. Ons bewijsmateriaal kan dus nooit alle niet-P mogelijkheden uitsluiten. Hieruit volgt dat we nimmer met zekerheid kunnen vaststellen of een propositie P waar is. De traditionele kennisopvatting stelt kennis echter gelijk aan ‘gerechtvaardigd waar geloof’. Dit betekent dus dat we nimmer met zekerheid kunnen weten of we kennis van P hebben. Uitgaande van de traditionele kennisopvatting weten we als mens dus helemaal niet wat we weten. Wij kennen onze eigen kennis niet. Kennis is echter pas kennis zodra wij ook kunnen vaststellen dat we haar bezitten. Feilbare kennis is anders gezegd geen kennis. De traditionele opvatting is dus inadequaat. Zij ontkomt niet aan een eroderend scepticisme